Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- affected:
- affect:
-
Wiktionary:
- affected → aangetast, aanstellerig
- affected → geaffecteerd, gekunsteld, gemaakt, gewrongen, kunstmatig, artificieel, aanstellerig, onecht, onnatuurlijk, onwaar
- affect → veinzen, aantasten, ontroeren, emotioneren, beïnvloeden, affecteren
- affect → fingeren, zich aanstellen, beïnvloeden, invloed hebben op, opereren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, werken, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan, omzetten, overbrengen, overplaatsen, verleggen, verplaatsen, bewegen, verroeren, aangrijpen, ontroeren, agiteren, ophitsen, opruien, opstoken, opwinden, schudden
Englisch
Detailübersetzungen für affected (Englisch) ins Niederländisch
affected:
-
affected (moved; touched)
-
affected (exaggerated; overdone; excessive; theatrical; immoderate; exorbitant)
-
affected (feigned; artificial; pretended; faked)
geaffecteerd; gemaakt; onnatuurlijk; gezocht; gewrongen; gekunsteld-
geaffecteerd Adjektiv
-
gemaakt Adjektiv
-
onnatuurlijk Adjektiv
-
gezocht Adjektiv
-
gewrongen Adjektiv
-
gekunsteld Adjektiv
-
-
affected (affectedly; snooty)
-
affected (touched; moved)
-
affected (snooty; affectedly)
aanstellerig; gekunsteld; dikdoenerig-
aanstellerig Adjektiv
-
gekunsteld Adjektiv
-
dikdoenerig Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für affected:
Verwandte Wörter für "affected":
Synonyms for "affected":
Antonyme für "affected":
Verwandte Definitionen für "affected":
Wiktionary Übersetzungen für affected:
affected
Cross Translation:
adjective
-
beschadigd door inwerking van iets
-
zich te veel aanstellend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affected | → geaffecteerd | ↔ affektiert — von einem gekünstelten Verhalten geprägt |
• affected | → gekunsteld; gemaakt; gewrongen | ↔ affété — Qui est plein d’afféterie dans son air, dans ses manières, dans son langage. |
• affected | → gemaakt; kunstmatig; artificieel; gekunsteld; gewrongen | ↔ artificiel — Qui remplace la nature par l’art ou l’artifice. |
• affected | → aanstellerig; onecht; onnatuurlijk; onwaar | ↔ maniéré — Qui se fait remarquer par l’affectation de son maintien, de ses manières. |
• affected | → gekunsteld; gemaakt; gewrongen | ↔ précieux — péjoratif|nocat=1 |
affect:
Konjugationen für affect:
present
- affect
- affect
- affects
- affect
- affect
- affect
simple past
- affected
- affected
- affected
- affected
- affected
- affected
present perfect
- have affected
- have affected
- has affected
- have affected
- have affected
- have affected
past continuous
- was affecting
- were affecting
- was affecting
- were affecting
- were affecting
- were affecting
future
- shall affect
- will affect
- will affect
- shall affect
- will affect
- will affect
continuous present
- am affecting
- are affecting
- is affecting
- are affecting
- are affecting
- are affecting
subjunctive
- be affected
- be affected
- be affected
- be affected
- be affected
- be affected
diverse
- affect!
- let's affect!
- affected
- affecting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für affect:
Verwandte Wörter für "affect":
Synonyms for "affect":
Verwandte Definitionen für "affect":
Wiktionary Übersetzungen für affect:
affect
Cross Translation:
verb
affect
-
to make a false display of
- affect → veinzen
-
to infect or harm
- affect → aantasten
-
to move to emotion
- affect → ontroeren; emotioneren
-
to influence or alter
- affect → beïnvloeden
verb
-
aanvallen, aangrijpen
-
net doen alsof, voorgeven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affect | → fingeren; zich aanstellen | ↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence. |
• affect | → beïnvloeden; invloed hebben op | ↔ influer — faire impression sur une chose, exercer sur elle une action qui tendre à la modifier. |
• affect | → zich aanstellen | ↔ minauder — Faire certaines mines, affecter certaines manières pour plaire et paraître plus agréable. |
• affect | → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• affect | → omzetten; overbrengen; overplaatsen; verleggen; verplaatsen; bewegen; verroeren; aangrijpen; ontroeren | ↔ remuer — mouvoir, déplacer. |
• affect | → aangrijpen; bewegen; ontroeren; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |