Übersicht
Deutsch
Detailübersetzungen für voll und ganz (Deutsch) ins Niederländisch
voll und ganz: (*Wort und Satz getrennt)
- voll: vol; gevuld; verzadigd; volgegeten; zat; meer dan genoeg; opgevuld; volgestopt; aangeschoten; beschonken; teut; beneveld; stomdronken; laveloos; opgepropt; ladderzat; tipsy; opeengepakt; straalbezopen; op elkaar gepakt; smoordronken
- UND: EN
- und: en; plus
- ganz: heel; hele; intact; alles; allemaal; totaal; helemaal; compleet; redelijk; behoorlijk; nogal; tamelijk; volledig; fulltime; volkomen; algeheel; kompleet; volslagen; gaaf; zuiver; puur; ongerept; maagdelijk; onaangeraakt; virginaal; voluit