Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. ausplappern:
  2. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für ausplappern (Deutsch) ins Niederländisch

ausplappern:

ausplappern Verb

  1. ausplappern (ausplaudern; verraten; ausschwatzen)
    verraden; verklappen; doorslaan
    • verraden Verb (verraad, verraadt, verried, verrieden, verraden)
    • verklappen Verb (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • doorslaan Verb (sla door, slaat door, sloeg door, sloegen door, doorgeslagen)

Übersetzung Matrix für ausplappern:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
doorslaan ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; verraten ausplaudern; ausposaunen
verklappen ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; verraten anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen
verraden ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; verraten angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen

Wiktionary Übersetzungen für ausplappern:


Cross Translation:
FromToVia
ausplappern uitflappen blurt — to speak suddenly and unadvisedly