Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
- Zettel:
-
Wiktionary:
- Zettel → menu, spijskaart, keuzelijst, kaart, landkaart, fiche, kaartje
Deutsch
Detailübersetzungen für Zettel (Deutsch) ins Niederländisch
Zettel:
-
der Zettel (Coupon; Schein; Kassenschein; Kupon; kleineSchwanz; Stück; Abschnitt; Marke; Fetzen; Flicklappen; Stofflappen; Überrest; Flicken; kleineSchwänze; Schlacke; Restbestand; Tuch; Rest; Fleck; Differenz; Lappen; Lumpen; Restposten; Riester; Restant; Überbleibsel; Stoffetzen; Surplus; Reklamezettel)
-
der Zettel (Zettelchen; Papier; Blättchen; Schmierzettel)
-
der Zettel
-
der Zettel (Flugblatt; Broschüre; Pamphlet; Faltblatt; Flugblätter; Flugschrift; Handzettel; Faltblätter; Flugzettel)
-
der Zettel (Empfangsschein; Lieferschein; Überweisungsschein; Schein; Abschnitt; Kassenbon; Kassenschein)
-
der Zettel (zerknitterte Zettelchen; Schmierzettel; Kladde; Zettelchen)
Übersetzung Matrix für Zettel:
Synonyms for "Zettel":
Wiktionary Übersetzungen für Zettel:
Niederländisch
Detailübersetzungen für Zettel (Niederländisch) ins Deutsch
Zettel: (*Wort und Satz getrennt)
- zet: Schlag; Stoß; Anstoß; Puff; Bums; Zusammenstoß; Anprall; leichter Stoß; Zug; Manöver; Schachzug; Spielzug
- tel: Zählen; Abzählen; Moment; Augenblick; Sekunde
- zetten: stellen; einstellen; herstellen; setzen; legen; aufstellen; ablegen; abstellen; einräumen; anbringen; einordnen; hinlegen; hinstellen; unterbringen; installieren; abstreifen; einrücken; austreiben; stationieren; beisetzen; gruppieren; bergen; ablagern; deponieren; Satz; Setzen; Setzarbeit