Ausführen: deutsche und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Remove Ads

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

ausführen:
- uitvoeren; exporteren; volvoeren
Ausführen:
- gevolg geven aan; gevolg; gehoor
Wiktionary:
- ausführen → uitvoeren, uitnodigen, exporteren, oppakken
- ausführen → exporteren, implementeren, toepassen, uitwerken, ondernemen, uitlaten, nakomen, naleven, uitvoeren, verrichten, vervullen, voltrekken, beveiligen, in veiligheid brengen, veilig stellen, vrijwaren, behoeden, beschermen, beloven, toezeggen, uitloven, verzeggen, borg staan voor, garanderen, sponsoren, waarborgen, betuigen, verzekeren, assureren, afrijden, bewerkstelligen, realiseren, verwerkelijken, doorvoeren, tot stand brengen, verwezenlijken

Deutsch

Detailübersetzungen für ausführen (Deutsch) ins Niederländisch

ausführen:

ausführen Verb (führe aus, führst aus, führt aus, führte aus, führtet aus, ausgeführt)

ausführen (exportieren)
uitvoeren; exporteren
- uitvoeren Verb (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
- exporteren Verb (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)
ausführen (vollbringen; vollführen; vollziehen)
volvoeren
- volvoeren Verb (volvoer, volvoert, volvoerde, volvoerden, volvoerd)
ausführen
uitvoeren
- uitvoeren Verb (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)

Konjugationen für ausführen:

Präsens

führe aus
führst aus
führt aus
führen aus
führt aus
führen aus

Imperfekt

führte aus
führtest aus
führte aus
führten aus
führtet aus
führten aus

Perfekt

habe ausgeführt
hast ausgeführt
hat ausgeführt
haben ausgeführt
habt ausgeführt
haben ausgeführt

1. Konjunktiv [1]

führe aus
führest aus
führe aus
führen aus
führet aus
führen aus

2. Konjunktiv

führte aus
führtest aus
führte aus
führten aus
führtet aus
führten aus

Futur 1

werde ausführen
wirst ausführen
wird ausführen
werden ausführen
werdet ausführen
werden ausführen

1. Konjunktiv [2]

würde ausführen
würdest ausführen
würde ausführen
würden ausführen
würdet ausführen
würden ausführen

Diverses

führ aus!
führt aus!
führen Sie aus!
ausgeführt
ausführend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für ausführen:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
uitvoeren		Durchführung; Exekution; Hinrichtung; Strafvollstreckung; Vollstreckung; Vollziehung; Vollzug
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
exporteren	ausführen; exportieren	exportieren
uitvoeren	ausführen; exportieren	ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
volvoeren	ausführen; vollbringen; vollführen; vollziehen

Synonyms for "ausführen":

exportieren; befördern; karren; transportieren; verfrachten
bewerkstelligen; durchführen; effektuieren; in die Praxis umsetzen; realisieren; umsetzen; verwirklichen; vornehmen
bewirken; leisten; schmeißen; zugange sein; agieren; handeln; walten; wirken
ausmalen; ausrollen; beleuchten; beschreiben; darlegen; darstellen; elaborieren; erklären; erläutern; erzählen; erörtern; offenlegen; referieren; resümieren; schildern; umschreiben; verlauten lassen; wiedergeben
beibringen; verklickern; explizieren; herüberbringen; klarmachen; konkretisieren; präzisieren; rüberbringen; verklugfiedeln; vermitteln
äußerln
abarbeiten; ablaufen lassen; verarbeiten
abwickeln; bewerkstelligen; erledigen; verrichten; vollführen

Wiktionary Übersetzungen für ausführen:

ausführen

verb

transitiv: so handeln, dass dadurch eine Anweisung befolgt wird; auftragsgemäß durchführen
- ausführen → uitvoeren
transitiv; jemanden ausführen: jemanden (insbesondere: eine Geliebte / einen Geliebten) an einen bestimmten Ort oder zu einer bestimmten Veranstaltung einladen
- ausführen → uitnodigen
transitiv; von Waren: in andere Länder verkaufen; exportieren
- ausführen → uitvoeren

ausführen

verb

goederen aan een afnemer in het buitenland verhandelen
- exporteren → exportieren; ausführen
gaan uitvoeren
- oppakken → anpacken; ausführen
exporteren
- uitvoeren → ausführen; exportieren
afhandelen, voltrekken, ten uitvoer brengen
- uitvoeren → ausführen; durchführen; erledigen

Cross Translation:

From	To	Via
• ausführen	→ exporteren	↔ export — to sell (goods) to a foreign country
• ausführen	→ implementeren; toepassen; uitwerken	↔ implement — bring about
• ausführen	→ ondernemen	↔ undertake — to start an enterprise
• ausführen	→ uitlaten	↔ walk — to take for a walk
• ausführen	→ nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken	↔ accomplir — achever entièrement.
• ausführen	→ beveiligen; in veiligheid brengen; veilig stellen; vrijwaren; behoeden; beschermen; beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen; nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken; borg staan voor; garanderen; sponsoren; waarborgen; betuigen; verzekeren; assureren	↔ assurer — rendre stable.
• ausführen	→ afrijden; uitlaten	↔ promener — Mener, conduire, faire aller quelqu’un de côté ou d’autre.
• ausführen	→ bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken	↔ réaliser — construire

Ausführen:

Ausführen [das ~] Nomen

Ausführen (Folge)
gevolg geven aan; het gevolg; het gehoor
- gevolg geven aan [znw.] Nomen
- gevolg [het ~] Nomen
- gehoor [het ~] Nomen

Übersetzung Matrix für Ausführen:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
gehoor	Ausführen; Folge	Publikum
gevolg	Ausführen; Folge	Ausschlag; Auswirkung; Effekt; Ergebnis; Folge; Folgerung; Gefolge; Hinkriegen; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Resultat; Schaffen; Troß; Wirkung
gevolg geven aan	Ausführen; Folge
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
gevolg geven aan		befolgen; folgen; gehorchen; nachfolgen; nachkommen

Computerübersetzung von Drittern:

Deutsche und niederländische Suchergebnisse für: ausführen