Deutsch
Detailübersetzungen für Schaltkreis (Deutsch) ins Niederländisch
Schaltkreis: (*Wort und Satz getrennt)
- schälen: schillen; jassen; pellen; doppen; zich laten schillen
- Kreis: rondje; cirkel; kring; territorium; leefgebied; soos; societiet; krans; kransje; kralenkrans; vereniging; organisatie; orde; club; bond; unie; gilde; ambachtsgilde; vakgenootschap; kringel; kringvormig; cirkelvorm
- schelten: beledigen; schelden; uitschelden; uitjouwen; uitmaken voor; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; iemand iets aanrekenen; waarschuwen; ruzie maken; manen; razen; twisten; ruziën; tieren; tekeergaan; foeteren; te keer gaan; fulmineren; kijven; krakelen; schelden op; kiften; beschuldigen; verwijten; aanrekenen; laken; voorhouden; berispen; terechtwijzen; uitvaren; donderen; vermanen; aanwrijven; blameren; gispen; nadragen; voor de voeten gooien; uit de slof schieten