Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. bezichtigen:
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bezichtigen:
  2. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für bezichtigen (Deutsch) ins Niederländisch

bezichtigen:


Synonyms for "bezichtigen":


Wiktionary Übersetzungen für bezichtigen:

bezichtigen
verb
  1. iemand op valse gronden beschuldigen

Cross Translation:
FromToVia
bezichtigen beschuldigen; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken; aanklagen; betichten accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.



Niederländisch

Detailübersetzungen für bezichtigen (Niederländisch) ins Deutsch

bezichtigen:

bezichtigen Verb (bezichtig, bezichtigt, bezichtigde, bezichtigden, bezichtigd)

  1. bezichtigen (bekijken; aanschouwen; bezien)
    besichtigen; anschauen; betrachten; beschauen; sehen; schauen; mustern; ansehen; anblicken
    • besichtigen Verb (besichtige, besichtigst, besichtigt, besichtigte, besichtigtet, besichtigt)
    • anschauen Verb (schaue an, schaust an, schaut an, schaute an, schautet an, angeschaut)
    • betrachten Verb (betrachte, betrachtest, betrachtet, betrachtete, betrachtetet, betrachtet)
    • beschauen Verb (beschaue, beschaust, beschaut, beschaute, beschautet, beschaut)
    • sehen Verb (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • schauen Verb (schaue, schaust, schaut, schaute, schautet, geschaut)
    • mustern Verb (mustere, musterst, mustert, musterte, mustertet, gemustert)
    • ansehen Verb (sehe an, siehst an, sieht an, sah an, saht an, angesehen)
    • anblicken Verb (blicke an, blickst an, blickt an, blickte an, blicktet an, angeblickt)
  2. bezichtigen (bekijken; inspecteren)
    besichtigen; sich anschauen; inspizieren; sich ansehen

Konjugationen für bezichtigen:

o.t.t.
  1. bezichtig
  2. bezichtigt
  3. bezichtigt
  4. bezichtigen
  5. bezichtigen
  6. bezichtigen
o.v.t.
  1. bezichtigde
  2. bezichtigde
  3. bezichtigde
  4. bezichtigden
  5. bezichtigden
  6. bezichtigden
v.t.t.
  1. heb bezichtigd
  2. hebt bezichtigd
  3. heeft bezichtigd
  4. hebben bezichtigd
  5. hebben bezichtigd
  6. hebben bezichtigd
v.v.t.
  1. had bezichtigd
  2. had bezichtigd
  3. had bezichtigd
  4. hadden bezichtigd
  5. hadden bezichtigd
  6. hadden bezichtigd
o.t.t.t.
  1. zal bezichtigen
  2. zult bezichtigen
  3. zal bezichtigen
  4. zullen bezichtigen
  5. zullen bezichtigen
  6. zullen bezichtigen
o.v.t.t.
  1. zou bezichtigen
  2. zou bezichtigen
  3. zou bezichtigen
  4. zouden bezichtigen
  5. zouden bezichtigen
  6. zouden bezichtigen
diversen
  1. bezichtig!
  2. bezichtigt!
  3. bezichtigd
  4. bezichtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bezichtigen [znw.] Nomen

  1. bezichtigen (bezichtiging)
    die Besichtigung; die Inspektion

Übersetzung Matrix für bezichtigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Besichtigung bezichtigen; bezichtiging controle; inspectie; navorsing; onderzoek; visitatie
Inspektion bezichtigen; bezichtiging controle; herstelling van materiaal; inspectie; inspectiebeurt; keuring; navorsing; onderhoudsbeurt; onderzoek; revisie; visitatie
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anblicken aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanzien; bekijken; blikken; blikken werpen; gadeslaan; toeschouwen
anschauen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; staren; toeschouwen; toezien; turen; zien
ansehen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; zien
beschauen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien afwegen; bekijken; beschouwen; dood kunnen vallen; op het oog hebben; overdenken; overwegen
besichtigen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; inspecteren
betrachten aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; afwegen; bekijken; beschouwen; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; inspecteren; kijken; onderscheiden; ontwaren; op het oog hebben; opmerken; overdenken; overwegen; overzien; schouwen; staren; toeschouwen; turen; van plan zijn; zien
inspizieren bekijken; bezichtigen; inspecteren bekijken; beproeven; bewaken; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; onderzoeken; overzien; schouwen; surveilleren; testen; toezicht houden; toezien
mustern aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien bekijken; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; schouwen
schauen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; schouwen; staren; toekijken; toeschouwen; turen; zien
sehen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; toekijken; turen; voelen; waarnemen; zien
sich anschauen bekijken; bezichtigen; inspecteren
sich ansehen bekijken; bezichtigen; inspecteren

Wiktionary Übersetzungen für bezichtigen:

bezichtigen
verb
  1. naar een object kijken